Het artikel in Dagblad de Limburger vandaag over situaties waarin dialect wordt gesproken, zet me aan het denken. Want sinds ik niet meer achter een balie zit, maar rondloop op de vloer, spreek ik vaker dialect.
Hoe kan dat? Waarom ben ik van mijn geloof gevallen dat je op het werk Nederlands spreekt?
Natuurlijk speelt het mee dat ik wat (ietsiepietsie) ouder geworden ben. Nu ik achteruit kijk, realiseer ik me dat ik de afgelopen jaren steeds meer dialect ben gaan gebruiken. Waarschijnlijk ben ik meer ontvankelijk geworden voor wat de klant wil. Het verschil tussen mijn vroeger dialectgebruik achter de balie en nu zwervend door de bibliotheek is echter te groot om daar helemaal door verklaard te worden.
Maar wat verklaart het dan wel?
Mijn rol is veranderd. Ik zit niet meer achter de balie te wachten tot mensen naar mij toe komen. Ik heb geen ivoren toren meer. Mijn eigen domein waar je alleen maar binnenkomt als je er om vraagt, is verdwenen. En met mijn toren, de taal die daarbij hoort.
In plaats daarvan loop ik door het domein van de bezoeker. Ik observeer, kijk rond op zoek naar een klant die ik kan vragen of hij geholpen wil worden. Was eerst de klant de smekeling, nu ben ik het. En om goed te kunnen smeken, moet je de taal van de klant spreken. In Kerkrade is dat nu eenmaal vaker dialect.
Ik houd van mijn nieuwe rol. Tussen de kasten ben ik gastvrouw. Mijn enige doel is mijn gast glimlachend naar buiten te laten gaan. Een persoonlijk advies, een vriendelijk woord, praatje over het weer als dat zo uitkomt. Het kan allemaal.
Alleen Adieë wa! dat zul je me nooit horen zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten